Toen ik voor het eerst te horen kreeg dat we in de klas
poëzie gingen behandelen dacht ik “saai”, maar nu we een paar gedichten hebben
behandeld vind ik het heel knap dat mensen poëzie kunnen schrijven. In poëzie
worden gevoelens die je niet goed onder woorden kunt brengen soms perfect
verwoord. Bijvoorbeeld over hoe jij je voelt als iemand die je dierbaar is
overlijd. Ook de vorm van gedichten zijn lastig, er moet rijm in zitten en een
gelaagdheid. De boodschap in het gedicht moet ook nog eens goed over gebracht
worden. Poëzie schrijven en zeker ook lezen is moeilijk. Ik denk dat het lezen
van poëzie veel oefening vraagt en dat je het uiteindelijk wel gaat waarderen.
Ik heb het gevoel, als je meer poëzie leest dat het uiteindelijk een verrijking
voor je zal zijn. Ik heb zelf niet zo veel ervaring met poëzie, maar als je
poëzie leert kennen denk ik dat je er nog van staat te kijken hoe vaak je het
in het dagelijks leven tegenkomt.
In de eerste les hebben we verschillende gedichten besproken
en gelezen: Johnson Brothers Ltd. van Rutger Kopland, Komaf van Gerrit
Achterberg en De moeder de vrouw van Martinus Nijhoff. We hebben ook de
songtekst Papaoutai van Stromae gezien en het gedicht waar we mee begonnen van
Stitou. Dit laatste gedicht vind ik zelf meer proza omdat er geen rijm in zit.
Er zitten wel dingen in die niet kunnen. De vader is dood, maar hij kan nog wel
uit zijn kist stappen om het laatste stuk mee te lopen met de zoon. Dit kan
niet in werkelijkheid, dus is het fictief. In het gedicht wordt gesproken over
geloof, de vader geloofd wel omdat hij richting Mekka gaat liggen in zijn graf.
De zoon gelooft niet, er staat zijn god, met kleine letter. Hij heeft het over
de god van zijn vader en niet over de god van hemzelf. Er is ook een afstand
tussen vader en zoon omdat er staat dat hij zijn hoofd schudde met spotten
medelijden zoals altijd. De songtekst van Stromae vind ik wel meer een gedicht.
Het heeft meer de bouw van een gedicht. Er zit ook, net als in het begin
gedicht, het thema geloof in. Stromae heeft het over heilige papa. Verder gaat
het ook over de dood, “er zal een dag komen waarop je er niet meer in gelooft.
Op een dag zijn we allemaal papa en op een dag zullen we verdwenen zijn. Het
gaat ook over familie. De vader is er niet en hij wordt ook niet gevonden. De
andere drie gedichten zijn wel echt poëzie. Er is rijm en de bekende opbouw van
een gedicht is er ook in te herkennen. De schrijvers van de gedichten geven hun
gedachten en gevoelens op een aparte manier weer. Ze gebruiken bepaalde
technieken om hun gedachten en gevoelens uit te drukken. Ze gebruiken ook
stijlfiguren en beeldspraak.
Poëzie is eigenlijk spelen met woorden, de dichter wil dat
zijn boodschap overkomt, maar hij wil
evengoed ook dat er aandacht wordt gegeven aan de vorm. In een gedicht spelen
woordkeuze, de woordvolgorde en de zinsbouw een belangrijke rol. Dichters
zoeken telkens weer naar nieuwe uitdrukkingen om een gevoel weer te geven. Een
heldere, sluitende definitie van poëzie is er niet. Maar wat poëzie is, kun je
achterhalen door een gedicht met een verhaal te vergelijken. Er blijken dan enkele opvallende verschillen te zijn. Poëzie
onderscheidt zich op de volgende punten van proza
- bepaalde regellengte en opbouw in strofen
- beknoptheid, concentratie in de zinsbouw
- momentopname van een gedachte of gevoel
- veel beeldspraak
- veel herhaling
- er is meestal maar één persoon aan het woord
- bepaalde regellengte en opbouw in strofen
- beknoptheid, concentratie in de zinsbouw
- momentopname van een gedachte of gevoel
- veel beeldspraak
- veel herhaling
- er is meestal maar één persoon aan het woord
Aan Rika – Piet Paaltjens
Slechts éénmaal heb ik
u gezien. Gij waart
Gezeten in een
sneltrein, die de trein
Waar ik mee reed,
passeerde in volle vaart.
De kennismaking kon
niet korter zijn.
En toch, zij duurde
lang genoeg om mij,
Het eindloos levenspad
met fletse lach
Te doen vervolgen.
Ach! geen enkel blij
Glimlachje liet ik
meer, sinds ik u zag.
Waarom hebt gij van dat
blonde haar,
Daar de englen aan te
kennen zijn? En dan,
Waarom blauwe ogen,
wonderdiep en klaar?
Gij wist toch, dat ik
daar niet tegen kan!
En waarom mij dan zo
voorbijgesneld,
En niet, als 't
weerlicht, 't rijtuig opgerukt,
En om mijn hals uw
armen vastgekneld,
En op mijn mond uw
lippen vastgedrukt?
Gij vreesdet mooglijk
voor een spoorwegramp?
Maar, Rika, wat kon
zaalger voor mij zijn,
Dan, onder hels
geratel en gestamp,
Met u verplet te
worden door één trein?
Dit gedicht is poëzie omdat het een momentopname van een
gedachte of gevoel is. De persoon is verliefd op Rika geworden toen ze voorbij
reed in de trein. Hoe hij zich op dat moment voelde is vastgelegd. Het gedicht
heeft ook een bepaalde regellengte en opbouw in strofen en beknoptheid,
concentratie in de zinsbouw. Er is slechts één persoon aan het woord. Er is
veel beeldspraak en ook herhaling. Door het hele gedicht wordt drie tot vier
keer gezegd dat ze in een trein zit die voorbij raast. Daarom is het poëzie
Geen opmerkingen:
Een reactie posten